gedenksteen Alde Molen

perkje hoek Grote en Kleine Looiersstraat

     

        


Herkomst van de gedenksteen
 

 

Bovenstaande foto is in 1976 gemaakt op het terrein van de gemeentelijke opslag in de Beatrixhaven. 
De steen, eigendom van LGOG, had toen - telkens met het Geschiedkundig Museum meeverhuisd - al heel wat omzwervingen achter de rug. Van de ene opslag naar de andere.
De VMG is er in geslaagd de steen - vanuit het externe ontoegankelijk depot van Bonnefanten - van LGOG in bruikleen te krijgen voor herplaatsing, liefst op de oorspronkelijke plek.

Op een oude inventarislijst van het Geschiedkundig Museum wordt deze steen - onbekend als men blijkbaar was met de herkomst - een grafsteen genoemd, maar het is de stichtingssteen van de stenen Aldemolen die gelegen was aan de Jeker op de hoek van de Grote en Kleine Looiersstraat.
De Stuers en Eversen hebben de steen in de 19e eeuw daar nog in de molen gezien en met de volledige tekst opgeschreven op het adres:

Groote Looyerstraat
molen
 
IAN SMETS GYLIS GRAVEN MVELEMEESTERS DOE TER TYT Ao 1595 DEN 15 STEN SEPTEMBRIS
 

De Aldemolen van de leerlooiers werd in 1873 afgebroken;
 


De plek waar de Aldemolen stond

 
 
regelmatig overstroomde de Jeker in de Grote Looiersstraat;
die Jekertak werd in 1897 gedempt.
 
     


Gezicht op de Aldemolen met op de achtergrond het torentje van de Waalse kerk 
aan de Sint Pieterstraat.

Schilderij van Alexander Schaepkens (1815-1899),
eigendom Gemeentearchief Maastricht (RHCL).
 

 


de eerste steen

De tekst op de steen vertelt ons dat de Aldemolen gebouwd (of liever herbouwd) werd in 1595 en dat Jan Smets en Gylis Graven toen de molenaars (mvelemeesters) waren.

 

 

Op de steen wordt hun naam en hun huismerk met initialen vermeld.
Een huismerk was geen merk van een huis, maar van een familie (vgl. het gebruik van 'huis van Oranje') en het was daarmee een soort handtekening. Door de toevoeging van de initialen was duidelijk wie van de familie bedoeld was.

Tussen de huismerken was nog vaag een 'schildje' te zien. Wat daar mogelijk op gestaan heeft, is onbekend en kon niet worden achterhaald en daarom is er bij de restauratie een dierenhuid als leerlooiersteken aan toegevoegd om de connectie met het leerlooiersambacht te benadrukken.

 

 

De Aldemolen werd al vermeld in 1264 en was toen een volmolen, in bezit van de gewantmakers. In 1557 blijkt hij eigendom te zijn van het looiersambacht en met nog vier andere runmolens voor 51 leerlooiers actief te zijn in Maastricht. 

In 1795 werd de molen door de Franse bezetters als bezit van het leerlooiersambacht in beslag genomen en als domeingoed verkocht. Dat lukte niet eerder dan in 1803 toen Pieter Nijst de nieuwe bezitter van de molen en het naastgelegen huis werd. De familie Nijst had al een leerlooierij, een schorsdrogerij en een runmolen (later vernismolen) in de Heksenhoek. 

Eind 1857 verkochten de erven Nijst de molen aan de leerhandel van de gebroeders Coopman die echter in 1869 failliet ging en het bezit openbaar verkocht zag worden. Koper werd de Gemeente Maastricht voor ƒ 4050,-. 

Die liet molen en woonhuis in 1873 slopen, maar het waterwerk bleef tot de demping van de middentak in 1897 als stuw gehandhaafd om zoveel mogelijk water niet via de middentak te laten wegstromen maar door de noordelijke tak te dwingen waar de belangrijkste watermolens van de stad stonden. 

De Aldemolen was dus ruim 300 jaar een runmolen van de leerlooiers waar eikenschors werd gemalen (ook wel run of eek genoemd) dat gebruikt werd in het looiproces om de huiden voor bederf te behoeden.